· 

Anno 2019

Die avond kwam door de straat heel langzaam een vaalrode auto aangereden. Bij nader inzien mocht het voertuig de naam auto eigenlijk niet dragen. Hij viel letterlijk uit elkaar van ellende. Het regende pijpenstelen, en zelfs de ruitenwissers hadden de geest gegeven. Het gele licht van de straatlantaarns scheen op de twee inzittenden. Een man en een vrouw, beiden midtwintig. Ook hun gesteldheid hield het midden tussen ‘uit elkaar vallen van ellende’ en ‘de geest gegeven’. Ze waren al dagen onderweg en hadden nauwelijks gegeten. En van slapen was helemaal niets gekomen. De duur van de reis was in de geur van hun lijf en hun kleren gekropen. Bij elk huis dat ze passeerden, ging de auto nog langzamer rijden. Ze tuurden naar de gevels, portieken en voordeuren. Ingespannen, vanwege de regendruppels, die onverstoorbaar langs de voorruit naar beneden sijpelden. Alsof ze ergens naar op zoek waren. Of naar iemand. Ze stopten in de verlaten straat.

 

De volgende ochtend was de regen in natte sneeuw overgegaan. Een gure wind waaide de laatste boombladeren los. De vaalrode auto stond geparkeerd voor een armoeiig hotel. De auto was leeg. Een uithangbord aan de gevel onthulde de naam van het hotel: ‘Zoek niet verder’ en het aantal sterren ‘een’. Nomen est omen? 

 

De voordeur stond open en een kakofonie aan geluiden drong de stille straat in. Het was een drukte van belang bij de receptie. Naast de receptionist en drie hotelgasten, vulden een viertal agenten van de vreemdelingenpolitie de kleine bedompte ruimte. Een van de agenten eiste met luide stem het gastenboek op. De receptionist weigerde met een benepen beroep op de privacy van zijn gasten. De agent won. Hij herkende de namen, die hij eerder die dag in het internationaal opsporingsbericht had gelezen. Ze hadden zelfs geen valse identiteit gebruikt. Makkie. De agenten stormden over de vervaarlijk krakende trap naar de tweede etage en ramden de deur van kamer tien in. De kamer was leeg op twee tassen na. 

 

Van de overkant van de straat keken vier ogen angstig naar elkaar en naar het tafereel in de lobby van het hotel. De man en de vrouw zaten op hun hurken weggedoken in een donker portiek.

‘Goed van je om die ene gast niet te vertrouwen’, fluisterde de vrouw, terwijl ze voorzichtig over haar buik wreef. Ze had nog steeds honger. 

‘Die heeft vast en zeker de politie gebeld’.

Op het moment dat de agenten naar boven stormden, kropen de man en de vrouw snel en ongezien in hun auto en lieten ‘Zoek niet verder’, achter zich. Hun eigen zoektocht vervolgend. Met de nog aanwezige benzine haalden ze net het volgende stadje. En weer tuurden ze door de voorruit, waarbij het zicht door de natte sneeuw nog moeilijker was dan de avond ervoor. De vrouw begon zachtjes te kreunen. De pijn in haar buik werd steeds erger.

 

Een week geleden waren ze samen gevlucht uit hun geboorteland. In hun oude auto, met twee tassen kleren als enige bagage. Een trouwfoto tussen de kleren herinnerde aan beter tijden. De man en vrouw waren actief geweest in het ondergrondse verzet tegen de leider van hun land. Een dictator van het ergste soort, die geen enkele vorm van tegenspraak duldde, laat staan subversief gedrag.  Ze waren dan ook al een paar maanden in het oog gehouden, maar nu waren ze door een in scene gezet ongeluk gezochte criminelen geworden. Veel reden om de rechtstaat te vertrouwen hadden ze niet en in plaats van een strafrechtelijke vervolging af te wachten, besloten ze te vluchten. Op de nationale tv-zender waren ze daags daarvoor in verband gebracht met de moord op een gezin in de hoofdstad en waren hun foto’s getoond. ‘Vuurgevaarlijk’, stond er zelfs bij. Ze waren nog niet eens in de buurt geweest, maar leg dat maar eens uit aan de staatspolitie. Als die een reden hadden gevonden om een dissident aan te pakken, was de veroordeling eigenlijk al een feit. Het bewijsmateriaal werd er wel bij gezocht. Dat hadden ze al zo vaak meegemaakt met vrienden en familie. Hun land voelde niet meer als thuis.

 

Bij elke grensovergang was het spannend geweest. Zouden ze worden tegengehouden? Gelukkig waren hun paspoorten niet ingenomen en mochten ze telkens doorrijden. Het opsporingsbevel was blijkbaar nog niet breed verspreid en hun geringe hoeveelheid bagage maakte dat ze voor toeristen door konden gaan. De douaniers leken meer geïnteresseerd in hun lokale schnapps. Zo waren ze in Nederland terecht gekomen. Daarover hadden ze eerder gelezen. Een waar Utopia, zo werd het afgeschilderd. Zeker vergeleken bij het land dat ze achter moesten laten, maar dat desondanks altijd hun land was geweest. De eerste kennismaking met Nederland had echter maar weinig utopisch. Koud, nat, somber en bij de eerste overnachting werden ze zelfs verraden door een van de andere gasten. Nee, ze voelden zich bepaald niet welkom.  

 

 

In het tweede stadje aangekomen, zagen ze dat er feestverlichting brandde in de straten. Op een pleintje waren houten kraampjes in een kring opgesteld. Heerlijke geuren stegen op uit de potten en pannen in de kraampjes. Uit de luidsprekers, die aan de kraampjes waren vastgemaakt, klonken lieflijke kinderstemmetjes. De kinderen zongen liedjes in een taal die ze niet verstonden, maar waarvan ze de portée toch begrepen. In het midden draaiden mensen rondjes op het ijs. Aan hun schoenen zaten een soort ijzers vast. Daarmee konden ze die rondjes maken. De man en de vrouw keken hun ogen uit. Zo iets idyllisch hadden ze nog nooit gezien. Ze besloten te stoppen en weer een plek om te overnachten te zoeken. Maar telkens bleken de betaalbare hotels volgeboekt te zijn. ‘Helaas, geen plaats’, kregen ze telkens te horen. Ze twijfelden, ze zouden hun spaargeld  wel heel snel opmaken als ze in duurdere hotels zouden gaan slapen. 

 

Toen ze verkleumd naast een kraampje stonden te kijken en te dubben wat te doen, werden ze opgemerkt door een verkoper van warme worst . In hun beste Engels probeerden ze uit te leggen dat ze een slaapplaats zochten, maar dat er niets meer beschikbaar was. De verkoper keek van de vrouw naar de man en weer naar de vrouw. Hij had goede zaken gedaan die dag en meer worst dan ooit verkocht. Zelfs de vegetarische variant was een doorslaand succes geworden. Al vond hij die zelf helemaal niet lekker. Zijn vrouw zou eindelijk eens tevreden zijn. Enigszins euforisch door dit zakelijke succes nam hij voor het eerst van zijn leven een spontane beslissing. Een beslissing, die hij waarschijnlijk niet genomen zou hebben als hij ook maar iets langer had nagedacht. Door de trieste aanblik van twee bange mensen en met name de toestand van de vrouw was hij gezwicht en had hij de zekere toorn van zijn eigen vrouw durven trotseren. Die had het namelijk helemaal niet op vreemdelingen. En het geld dat hij dankzij de goede verkopen mee zou brengen, zou haar mening niet veranderen. 

‘Kom maar met mij mee naar huis. Wacht heel even dan sluit ik mijn kraampje en dan gaan we. Trouwens, ik heet Henk’. 

 

Het stadium waarin de man en de vrouw konden twijfelen aan de eerlijkheid van Henk, waren ze ver voorbij. Ze konden niet anders dan met hem meegaan. Het was dat, of ter plekke in elkaar zakken. Ze stelden zich voor en schuifelden langzaam achter Henk aan. En al was het niet zo ver, Henk moest ze aansporen om door te lopen. De straat werd steeds glibberiger door de natte sneeuw. Henk maakte zich zorgen dat de vrouw zou uitglijden en vallen. Na een kwartiertje bereikten ze heelhuids Henk’s huis, waar zijn vrouw de deur opendeed.

 

Die wilde de deur meteen weer dichtgooien, maar Henk’s voet blokkeerde dat. Hij duwde zijn vrouw afwisselend sussend en scheldend weer naar binnen, terwijl hij naar de man en vrouw een gebaar maakte waaruit ze begrepen dat ze buiten moesten wachten. Ze keken elkaar verbijsterd aan. Gingen mannen en vrouwen in Nederland altijd zo met elkaar om? Weer twijfelden ze of ze wel naar het juiste land waren gevlucht. In niets leek dit op het in de plaatjes beloofde land. Eindelijk kwam Henk naar buiten met achter zich zijn vrouw die voorzichtig naar de man en vrouw glimlachte. Blijkbaar had Henk haar kunnen overhalen een beetje vriendelijk te doen. 

 

Na rijp beraad waren Henk en zijn vrouw bereid hen een paar dagen in het tuinhuisje te laten logeren. Er was nauwelijks enig comfort, geen kachel, geen wasgelegenheid. Maar het was er droog en ze bleven uit het zicht. Henk bracht een opblaasbaar matras, wat al menig ander had gebruikt en duidelijk niet alleen om op te slapen. Henk’s vrouw bracht wat te eten en een paar slaapzakken. Dankbaar namen de man en vrouw de groezelige spullen aan. Kritisch waren ze allang niet meer. De volgende dag werd de buikpijn van de vrouw erger. Ze durfden het niet tegen Henk te zeggen. Bang dat hij een dokter zou waarschuwen. Ze moesten er niet aan denken wat een doktersbezoek allemaal te weeg zou brengen. Daarbij had de man net voldoende medische kennis om zijn vrouw bij te kunnen staan. Onder die omstandigheden bracht de vrouw haar zoontje ter wereld. De slaapzak hield de vrouw en haar kind lekker warm. 

‘Rust maar even uit’, fluisterde de man, terwijl hij teder over de lange haren van zijn vrouw en de korte sprietjes van zijn zoontje aaide: ‘Als het donker is, ga ik de placenta in de tuin begraven’.

 

Nadat hij ’s nachts de placenta had begraven, deed hij een wens onder een met sterren bezaaide hemel.

‘Vrede op aarde, voor iedereen. En vooral voor Henk en zijn vrouw’, fluisterde hij. Hij wist dat zijn wens afgezaagd klonk en sowieso te veelomvattend was. Maar een wens hoefde niet origineel te zijn en je kon ook nooit te veel wensen, zo was zijn eenvoudige redenering. De nacht verliep rustig. De lucht was helder en daardoor vroor het flink. In het tuinhuisje lagen de man en de vrouw en hun zoontje bij elkaar in één slaapzak.

 

Toevallig had de dag ervoor een buurvrouw, die in de tuin de laatste bladeren aan het opvegen was, de vrouw horen kermen en schreeuwen. Het schreeuwen was gevolgd door een geluid als het huilen van een pasgeboren kindje. Ze kende Henk en zijn vrouw en begreep niet meteen wat er aan de hand was. Ze verwonderde zich ook over het feit dat het geluid uit het tuinhuisje was gekomen. In gedachten verzonken was ze naar binnen gegaan. Die avond, was het kwartje gevallen.

‘Mijn hulp is nodig’, sprak ze ferm tot zichzelf. Hulp bieden was haar raison d’être. De volgende ochtend zocht ze wat spulletjes bij elkaar en belde twee andere buurvrouwen. Gedrieën gingen ze kijken bij het tuinhuisje en klopten aan. De man keek voorzichtig en achterdochtig door het raampje van de deur, maar bij het zien van de bezorgde blik, gecombineerd met een ontwapenende lach van de drie vrouwen durfde hij de deur open te doen.

 

Met een beetje fantasie, zou je kunnen zeggen dat de buurvrouwen uit het oosten kwamen. 

 

 

 

 

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 2
  • #1

    Ajckop@planet.nl (zondag, 22 december 2019 12:52)

    Mooi verhaal Marijke.
    Het kerst verhaal is van alle tijden.
    En gelukkig zijn er nog altijd goede mensen.
    Als je uit handen van systemen kunt blijven komt het vaak goed.
    Mooie kerstdagen samen metGer en dekinderen.
    Een goed en gezond 2020.en een mooie reis in januari.

  • #2

    Helmy (maandag, 23 december 2019 16:22)

    Heel mooi verhaal!
    Alle goeds voor jullie!
    “Wacht niet op bijzondere momenten maar maak gewone momenten bijzonder”
    Lieve groet �