· 

In de schaduw van de Grote Oorlog


4 augustus 1914

Die dinsdag begint voor Janneke als alle andere dinsdagen. Eigenlijk als alle dagen. De dreiging die al weken in de lucht hangt, gaat grotendeels aan haar voorbij. Natuurlijk ze weet wat er speelt, leest de krant, al is dat een dag later, maar ze kan zich gewoonweg niet voorstellen wat er komen kan. Hun Duitse gasten zijn altijd vriendelijk en beleefd. Die zullen toch geen oorlog beginnen? Ze is net 21 geworden. Eindelijk meerderjarig. Haar verjaardag is nog groots gevierd in het café. Er waren wel 50 gasten, waaronder de belangrijkste, haar Philippe. Ze hebben ook maar meteen de verloving bekendgemaakt. Twee feesten voor de prijs van een. Heel Withuis was op de been. Ze geeuwt, rekt zich uit en kijkt haar kamer rond. Een sombere kamer met een klein, sinds jaren kapot,  raam en drie lagen verschoten behang. Karig meubilair. Ze mist haar moeder. Ze kamt haar lange donkerblonde haren voor de spiegel op de deur van de kledingkast. Verdikkeme, het wordt steeds moeilijker een plekje te vinden waar het weer niet in zit. Ik zie mezelf in stukjes, moppert ze in zichzelf. Hoe kan ik mezelf zo verzorgen. Onderweg naar beneden klopt ze op de deur van haar vader’s slaapkamer. Een grom als antwoord. 

Beneden begint ze haar dagelijkse werkzaamheden. Ze werpt een snelle blik op de krant. Nog geen slecht nieuws. Ze dweilt de vloer met grote precisie. Zet de stoelen op de tafels, haalt ze weer naar beneden. Poetst de toog tot die spiegelt. Waarom gebruik ik die niet om mijn haren te kammen, denkt ze. Een flauw glimlachje breekt door. Snel verder, ze hoort gestommel boven en haar vader mag niets aan te merken hebben. Haar glimlach maakt plaats voor een grimas. Gedachten dwalen af naar Philippe aan de andere kant van de grens. Hemelsbreed niet meer dan een paar honderd meter. Maar oh zo ver weg. Hoe zou het met hem zijn en met alle andere inwoners van Moelingen? 

Haar vader stampt de gelagkamer binnen. 
‘Waar blijft het eten’, snauwt hij.  
Ook goede morgen, denkt Janneke, maar dat hardop zeggen is een brug te ver. ‘Ben bijna klaar.’
Haar vader verdwijnt zuchtend in de kelder en rommelt wat met de bierfusten. Was mama er nog maar.

Als ze bijna klaar is met het ontbijt voor haar vader, hoort ze een ongelooflijk zware dreun. De glazen boven de bar tinkelen tegen elkaar. Het klinkt alsof er op afstand iets groots tegen iets anders aan klapt. Ze heeft geen idee wat er is gebeurd, maar ze voelt dat het weinig goeds belooft. Zoveel is zeker. Ze rukt haar schort af en vliegt naar de deur. Met alle buren ziet ze een twintigtal inwoners van Moelingen de grens over komen. Op kruiwagens en karretjes hebben ze hun dierbaarste bezittingen geladen. Sommigen zijn nauwelijks aangekleed. Nee, nog geen Duitsers, maar de vluchtelingen weten wel te vertellen dat die rond 8.00 uur die ochtend bij Gemmenich de grens zijn overgestoken. Ze kunnen er nu elk moment zijn. In de verte ziet Janneke nog meer vluchtelingen aankomen. Zou Philippe ook vluchten? Ze is zo bang. Ze kan hem niet bereiken, mag van haar vader niet naar Moelingen en dat begrijpt ze eigenlijk ook wel.

———

De inwoners van Moelingen worden die dinsdag wakker van het beieren van de kerkklokken. Pastoor Drees kon niet slapen en besluit tegen de ochtend om de klokken te gaan luiden. Hij opent de oude deuren al vroeg met het idee dat de inwoners kunnen komen bidden. Misschien kan God een oorlog voorkomen of anders de burgerbevolking sparen. Philippe hoort de kerkklokken, maar gaat niet naar de kerk. Bidden heeft nog nooit geholpen. Verzamelen en vechten lijkt hem een betere oplossing. Nog steeds is hij boos dat hij niet is opgeroepen voor het leger. Hij had zo graag zijn land verdedigd als de Duitsers hun neutraliteit schenden. En daar gaat het steeds meer op lijken. Maar hij mag niet, moet voor zijn ouders, de winkel en zijn jongere broertjes zorgen. Zijn ouders zijn al op leeftijd en het hele gezin leunt op Philippe.  Maar hij heeft een geweer en is strijdlustig. Net als veel van zijn kameraden. Ze willen zijn zoals de francs-tireurs uit de Frans-Duitse oorlog. Dat is wat ze willen; de strijd aangaan. Bidden is voor bange mensen. Zwijgend staat hij voor het huis. Zijn donkere ogen duister en behoedzaam. Hij ontwaakt uit zijn overpeinzingen als hij een enorme klap hoort. Het is niet ver weg. Hij voelt het verplaatsen van de luchtdruk. Al snel komen er ook vluchtelingen uit Visé aangerend. Een afstand van niets.

‘We hebben de brug over de Maas opgeblazen’ roepen ze buiten adem: ‘Nu kunnen de Duitsers die niet gebruiken en kunnen we ze tegenhouden.’ Wie de we zijn blijft onduidelijk. Een ander bericht veroorzaakt nog meer onzekerheid. De burgemeester heeft net over de radio gehoord dat de Duitsers om 8.00 uur de grens overgestoken zijn bij Gemmenich. Veel topografische kennis hebben de inwoners niet, maar meer dan genoeg om zich te realiseren dat Moelingen in een bijna directe lijn naar Luik ligt. Veel inwoners van Moelingen durven na dit bericht niet meer thuis te blijven en rennen richting de grens bij Withuis. Philippe weet het niet meer. Hij krijgt zijn tollende gedachten niet op orde. Het ene moment wil hij naar Nederland, naar Janneke, het andere moment lijkt blijven en vechten voor zijn vaderland de enige juiste optie. Wat moet hij doen?

———

Ook in Keulen is het vroeg dag. August maakt zich met zijn manschappen gereed voor de invasie en luistert naar de instructies van de commandant. Ze zullen bij Gemmenich België binnentrekken. Hij heeft van zijn bevelhebber begrepen dat ze dan zo snel mogelijk op moeten trekken vlak onder de Nederlandse grens door naar Moelingen. Hij heeft gelezen dat dat een klein dorp is in de Voerstreek vlak bij het Nederlandse gehucht Withuis . Daar is een grensovergang. In Moelingen zullen ze een kamp opbouwen, zo vervolgt de commandant. August moet met zijn manschappen de grensovergangen in de gaten houden. Het is niet de bedoeling dat de Belgische bevolking over de grens vlucht. 

August is twee dagen eerder dertig geworden. Een verjaardag die stil voorbij is gegaan. Het is bij denken aan zijn vrouw en dochtertjes gebleven. De situatie in Keulen was te gespannen voor meer. Onder het scheren vindt hij een moment voor reflectie. In zijn hart is hij het totaal niet eens met de Duitse agressie. De crisis rond de moord op de Oostenrijkse troonpretendent Franz Jozef had in zijn ogen anders opgelost kunnen en moeten worden. Diplomatieker. Hij realiseert zich dat hij nu de redelijke jurist in zichzelf hoort spreken. Zijn andere kant, de kant die hem luitenant heeft gemaakt, kan niet anders dan loyaal de bevelen van de Keizer uitvoeren. Duitsland is zijn vaderland. Om 6.00 uur vertrekt de trein naar Aken. Vandaar trekt het leger te voet, met paarden en rupsvoertuigen snel richting België. August staat als een van de eersten rond 8.00 uur op Belgisch grondgebied. Hij is treurig en trots. 

———

Janneke kijkt buiten boos en bang naar de vluchtelingen, nog geen spoor van Philippe, als haar vader ook naar buiten komt. In zijn armen draagt hij de Nederlandse vlag, compleet met oranje wimpel. Hij worstelt met de vlaggenmast, maar na drie pogingen hangt hij dan toch. 
‘Zo is voor iedereen duidelijk dat mijn café op neutraal gebied staat’, bromt hij: ‘Als Nederland tenminste gespaard blijft.’ 
En daarmee spreekt hij hardop uit wat iedereen eigenlijk niet eens durft te denken.

———

Rond dezelfde tijd, aan de andere kant van de grens, hoort Philippe zijn vader rommelen. 
Hij moppert en snauwt naar Philippe: ‘Waar liggen mijn witte onderhemden, verdikkeme? Leg jij ze soms elke keer ergens anders neer?’ 
Hij weet niets te vinden nu zijn vrouw in het ziekenhuis ligt. Philippe vraagt niet waarom hij die nodig heeft, hij weet het wel en zwijgend geeft hij een hemd aan. En pakt ook maar meteen de ladder. Zonder een dank-je-wel hangt zijn vader het hemd aan de vlaggenmast. Het wappert fier. Fierder dan Philippe zich voelt. 
‘Wat doen we nu?’
‘Zolang moeder niet mee kan, ga ik niet weg’. 
Een duidelijker antwoord kan Philippe niet krijgen. Hij besluit om niet alleen te vluchten. Hij blijft bij zijn familie, maar bij elke vluchteling die hun huis passeert, vraagt hij zich af of ze de juiste beslissing hebben genomen. 

De Duitsers kunnen nu elk moment in Moelingen zijn. De burgemeester blijft naar de radio luisteren en geeft het laatste nieuws door. Ze rukken snel op. Rond 11.30 uur verschijnen de eerste Duitsers in het dorp. Anders dan Philippe had verwacht zijn ze eigenlijk wel vriendelijk. 
‘Als jullie niets doen, dan doen wij dat ook niet. We zijn alleen op doortocht’, vertelt de commandant. Philippe begrijpt voldoende en hij vertaalt de boodschap voor de burgemeester en de paar inwoners die zich verzamelt hebben op het kerkplein. Ondanks dat bericht starten de Duitse manschappen met het aanleggen van een groot kamp bij de grens met Nederland. Waar dat voor moet dienen, omdat ze toch maar alleen op doorreis zijn, ontgaat Philippe. 

De Nederlandse marechaussee, inmiddels gewaarschuwd, sluit de grens aan de Nederlandse kant. Philippe ziet de slagbomen in de verte naar beneden gaan en denkt aan zijn verloofde Janneke, net aan de andere kant van de grens. Ze is nu onbereikbaar voor hem. Zou de bruiloft ooit nog door gaan? Hij verfoeit zichzelf om zijn egoïstische gedachten. Een bruiloft is wel het minst belangrijk nu zijn familie mogelijk gevaar loopt. Philippe staat piekerend de Duitse bedrijvigheid gade te slaan. Hij verbaast zich over de mate van organisatie van de Duitsers. Paarden, manschappen en allerlei voertuigen verschijnen in korte tijd in het kamp. Daar kunnen we nog een voorbeeld aan nemen, schiet het door zijn hoofd. En weer doemt de vraag op. Wat zal hij doen? Vechten als franc-tireur en mogelijk het leven laten of naar Nederland, naar Janneke, vluchten. Hij zal een antwoord moeten vinden voor het te laat is.

———
Rond 12.00 uur komt een fietser met hoge snelheid over de Kommelsweg vanuit Mesch richting Eijsden aangereden. Het blijkt Pierre Smeets te zijn, die in Mesch een café uitbaat. Op het laatste moment besluit hij even naar links te gaan en af te stappen bij het café van Janneke’s vader. 
‘Ik ben op weg naar burgemeester Van Geloes. Ik moet hem zo snel mogelijk informeren dat de Duitsers in Moelingen zijn gearriveerd’, hijgt hij over zijn stuur gebogen. Hij is de jongste niet meer en het harde fietsen is hij verleerd. ‘Ga kijken. Het is goed te zien vanaf de berg’.
Hij vertelt dat blijkbaar op veel plekken want rond half twee ziet Janneke wel honderd 
Eijsdenaren zich naar de Mescherberg begeven. Bah, wat een nare, nieuwsgierige mensen, denkt ze. Ze besluit zelf niet te gaan kijken. Al is er een kleine kans dat ze Philippe kan zien, ze kan het niet over haar hart verkrijgen om naar de ellende aan de andere kant van de grens te gaan kijken. Het voelt helemaal niet goed. Haar vader heeft minder wroeging en trekt zijn vest aan. 
‘Let jij even op? Het kan nog druk worden. Ik ben zo terug. Denk ik.’

Janneke rent haar benen onder haar lijf uit. Bijna elke voorbijganger stopt om even iets te drinken. Weer denkt ze aan haar moeder. Het was toen zo veel fijner. Na anderhalf uur komt haar vader eindelijk terug. Met een rood hoofd van opwinding en inspanning komt hij het café binnen.
‘Je kunt zien dat de Duitsers een groot kamp aan het opbouwen zijn. En je kunt het bulderen van de kanonnen en het fluiten van de kogels gewoon horen.’ Hij weet ook te vertellen dat de Duisters de stellingen rondom Luik proberen te veroveren. Tenminste dat is de informatie die hij van een blijkbaar goed geïnformeerde journalist uit Maastricht heeft gehoord. ‘Die journalist was toevallig in Eijsden toen Pierre daar de Vroenhof op draaide.’

———

Niet alleen Janneke ergert zich. Aan de andere kant van de grens ervaart August dezelfde emotie.  Niet zozeer aan de Nederlanders, die hij kan zien staan op een heuvel net over de grens. Al vraagt hij zich wel af of hij hetzelfde zou doen. Hij  neemt niet de tijd voor een antwoord. Daarvoor is zijn ergernis, of meer nog zijn boosheid, te groot. Zijn boosheid betreft zijn eigen bevelhebbers. In het kamp hebben zij geruchten opgevangen dat de francs-tireurs aanslagen voorbereiden op het Duitse kamp. De legerleiding wil die én voorblijven én meteen een serieuze waarschuwing afgeven. Bij het appél aan het einde van de dag worden de plannen ontvouwd. 
‘We gaan Visé, Berneau, Warsage en Moelingen volledig platbranden. Dat moet de bevolking voldoende afschrikken en de francs-tireurs twee keer laten nadenken.’ Het plan wordt verder niet uitgelegd, maar voor iedere luitenant is er een korte beschrijving op papier hoe laat hij waar wordt verwacht met zijn manschappen. Ook August krijgt een beschrijving. Zijn ogen vliegen over het papier en hij ziet dat hij geacht wordt in Moelingen de huizen aan de Bijsstraat, de Roosenstraat, de   Mescherstraat en de Withuisstraat richting Nederlandse grens voor zijn rekening te nemen. Hij weet dan nog niet dat daar ook het huis van Philippe en zijn familie staat. 

August is het totaal niet eens met het plan en hij beent naar de tent van de bevelhebbers.
‘Dit zal de bevolking nog meer tegen ons opzetten. We kunnen toch niet op basis van geruchten dergelijke vergaande represailles doorvoeren? Dit gaat echt elke redelijkheid te buiten. En nu is de verstandhouding met de Belgen nog redelijk goed’, roept hij met overslaande stem. De opdracht gaat lijnrecht in tegen zijn rechtvaardigheidsgevoel. Hij probeert al tierend maximaal invloed uit te oefenen in de hoop dat het besluit wordt teruggedraaid. Maar hij had kunnen weten dat dat vergeefse moeite zou zijn. Een commandant die op zijn beslissing terugkomt? Hij moet zelfs oppassen niet te ver te gaan en van insubordinatie te worden beschuldigd. Met een van boosheid vertrokken gezicht en hangende schouders verlaat hij de tent. In een wrange poging zijn gedachten te verzetten gaat hij aan de slag met het schema voor de grensbewaking. We zullen die bewaking meer dan ooit nodig gaan hebben, denkt hij. Hij roostert zichzelf in voor de volgende dag 20.00 uur bij de informele grensovergang aan het weggetje naar Mesch ter hoogte van grenspaal 36.

Janneke, Philippe en August gaan die avond naar bed, maar kunnen de slaap niet vatten. Ieder met hun eigen gedachten.

5 augustus 1914

Tegen de ochtend is Janneke uiteindelijk in slaap gevallen. Ze wordt wakker van een vreemde geur, die haar neus prikkelt. Langzaam dringt het tot haar door wat ze ruikt. Ze schiet uit haar bed en vliegt naar het raam. Als ze het open doet en naar rechts kijkt, ziet ze wat ze eigenlijk al wist. Moelingen staat in brand. Overal schieten de vlammen de lucht in. Erboven trekt een dikke zwarte walm richting de hemel. Snel trekt ze haar jurk aan, waarschuwt gewoontegetrouw haar vader en hoort de bekende grom als antwoord. Nu blijft ze stilstaan en roept door de gesloten deur dat Moelingen in brand staat. Ze wacht niet verder. 
‘Ik ga naar de grens.’
En weg is ze. Bij de grens wordt ze tegengehouden door de Nederlandse marechaussee. Aan de andere kant, nauwelijks vijftig meter verder ziet ze de Duitse grenswachten. Ze hoort ze praten en een van de mannen roept zijn luitenant: ‘August, kom hier. Er staan vier Belgen die de grens over willen. Wat moet ik met ze doen?’
Janneke kijkt nog eens en herkent Philippe in een van de vier mannen. Zijn gezicht zwart van de rook en zijn rechterarm hangt in een vreemde knik aan zijn schouder. Hij huilt. Ze begint te schreeuwen, maar haar stem verdwijnt in de enorme herrie. Ze ziet hoe de vier worden teruggestuurd naar hun brandende dorp. Als ze terug in het café komt, ligt haar vader nog in bed.

———

Bij zonsopkomst verlaten August en zijn manschappen het legerkamp. Ze hebben nauwelijks een oog dicht gedaan. Op August zijn gezicht is een versteende grimas gebeiteld. Hij heeft geen keuze, hij weet het, maar wat doet het zeer. Tegen de bevelen in waarschuwen ze de bevolking. Dat is het minste wat hij kan doen. Vervolgens steken ze alle huizen in hun sector in brand en wakkeren het vuur nog aan met de meegenomen sproeiers met petroleum. Het gaat snel. De huizen branden als fakkels. De geur is verpletterend, de rook verstikkend, de moraal verdwenen. Als alles brandt gaan ze naar de grensovergang om die te inspecteren. August wordt door een van de bewakers bij zich geroepen, omdat er vier Belgen bij de grens staan. Hij kan niet anders dan ze terug sturen. De Nederlandse marechaussee staat op zijn vingers te kijken.

———
Moelingen, een luid kloppen op de deur. Het is nog nauwelijks licht. Philippe wil zich omdraaien in bed, maar bedenkt zich. Zo vroeg, zo’n herrie…er moet iets aan de hand zijn, realiseert hij zich. Gelijktijdig hoort hij Duitse stemmen. Hij vangt iets op over ‘brand’ en ‘eruit’. Meteen is hij wakker en vliegt naar de kamers van zijn vader en broertjes. 
‘Eruit! Eruit! De Duitsers hebben ons huis in brand gestoken. Snel!’, gilt hij, wild om zich heen slaand op alles wat binnen zijn bereik komt. Hij rent heen en weer en draagt zijn jongste broertje naar buiten. Vlak voor de buitendeur valt een balk op zijn arm. Hij merkt het niet. Net op tijd zijn ze het huis uit, maar te laat voor de vogels in de volière en al hun dierbare spullen. 
‘Dit vergeef ik ze nooit’, zegt hij zachtjes. Hij wil niet langer blijven en besluit te vluchten. Zijn vader en daarmee ook zijn broertjes willen niet mee. Ze vertrekken te voet naar Luik naar een zus van Philippe’s moeder. Zonder zijn vrouw verlaat zijn vader nog steeds niet het land. Philippe gaat naar de grens in een poging legaal naar Nederland te komen. Hij wordt teruggestuurd. Tranen. Als hij zich omdraait om terug te gaan ziet hij in zijn ooghoek Janneke staan. Ze zwaait en hij kan zien dat ze schreeuwt. Maar hij verstaat haar niet. 

———

De dag verstrijkt langzaam. Het vuur gaat uit. Alles wat kan branden is opgebrand. Janneke drentelt in en om het café. Steeds kijkend naar de branden. August maakt zich klaar voor zijn wacht die om 20.00 begint. Hij drinkt thee en eet een paar droge boterhammen. Het smaakt hem niet. Het smaakt naar rook en verderf. 
Philippe loopt als een gekooide tijger door de Bijsstraat op en neer. Hoe, wanneer en waar zijn de vragen die hij nog moet beantwoorden. Tegen de avond is hij klaar met piekeren. Hij zal net na zonsondergang via het weggetje bij grenspaal 36 naar Mesch gaan. Daar is maar een klein zandpad waar geen huizen staan. Het wordt alleen gebruikt door de fruitboeren die naar hun boomgaarden moeten. Hij gaat ervan uit dat deze - anders dan de officiële grensovergang bij Withuis -  niet goed bewaakt zal worden. 

Om 21.15 uur is het zover. De zon is ondergegaan. Philippe kijkt nog een keer naar de resten van zijn ouderlijk huis en vertrekt. Het is maar een minuut of tien lopen naar de grens. Hij loopt langzaam, alleen bij het oversteken van de Withuisstraat rent hij even. Hij is vroeg, het is nog te licht en hij verstopt zich in de buurt van de Batticestraat. De laatste doorgaande weg voor de grens. De laatste barrière, hoopt hij. Plots ziet hij een paar mannen patrouilleren op het weggetje. De helmen blinken in de laatste zonnestralen. Hij wacht en wacht. Mannen komen en gaan. Hij kan op een gegeven moment nauwelijks meer zien met hoeveel ze zijn. Het is al nagenoeg donker. En hij heeft ze niet kunnen tellen. Rond 22.00 uur lijkt het rustig geworden. Hij heeft al een kwartier niets meer gezien of gehoord. Hij neemt aan dat er niemand meer op wacht staat en neemt de gok. Half gebogen schiet hij over de donkere straat en het weggetje in. Na 80 meter ziet hij de grenspaal. Hij is er bijna.

‘Halt!’, klinkt het plots en Philippe hoort het metalige geluid van het spannen van een geweer. Uit de berm komt een Duitse luitenant te voorschijn. De vraag wat Philippe van plan is, hoeft hij niet te stellen. Philippe ziet de Duitser twijfelen. August, die zijn manschappen naar bed heeft gestuurd en in zijn eentje de wacht houdt, herkent Philippe. Hij weet dat hij verantwoordelijk is voor het afbranden van diens ouderlijk huis en dat hij hem die ochtend al een keer heeft teruggestuurd. Maar toen stond de Nederlandse marechaussee te kijken. Nu is hij alleen. Geen pottekijkers, geen verklikkers. Kan hij zijn hart laten spreken of voelt de plicht zwaarder? Zijn gezicht is een open boek. 
Philippe probeert hem in zijn beste Duits over te halen. Hij vertelt van zijn verloofde Janneke aan de andere kant van de grens en dat ze in november gaan trouwen. Tenminste, als…. minutenlang staan de twee mannen tegenover elkaar. Na de smeekbede van Philippe zwijgen ze. Beide in tweestrijd.  

Philippe doorbreekt de impasse door te gaan rennen. August richt zijn geweer en schiet. 

——————

Reactie schrijven

Commentaren: 2
  • #1

    De Zus (dinsdag, 11 juni 2019 19:45)

    Wist niet dat Withuis zo interessant was�.
    Leuk geschreven en tot in detail wat de omgeving betreft.
    Knap werk.

  • #2

    ellen (woensdag, 12 juni 2019 13:28)

    al aardig ingeburgerd in de voerstreek , Marijke